Burger Partij Amersfoort ( BPA )

Burger Partij Amersfoort ( BPA )

Fractie

College van B&W der Gemeente Amersfoort

T.a.v. de burgemeester, mevrouw A. van Vliet-Kuiper

Amersfoort, 4 juni 2004.

 

 

Geachte mevrouw van Vliet-Kuiper,

 

Op grond van artikel 37 van het reglement van orde van de gemeenteraad van Amersfoort, wil de Burger Partij Amersfoort ( BPA ) graag de volgende vragen aan het college van B&W stellen.

Inleiding.

Gaarne wil de BPA een onderwerp aansnijden van geheel andere orde namelijk het ophalen van huisvuil. Geheel tegen de Europese wetgeving in betreffende mededinging creëren vele gemeenten in Nederland voor het ophalen van huisvuil een monopoliepositie. Veelal omdat gemeenten ook aandeelhouder zijn in een vennootschap die deze activiteiten "commercieel" exploiteren. Zo ook in de gemeente Amersfoort. De gemeente Amersfoort doet dit met de besloten vennootschap ROVA te Zwolle.

De Gemeente Amersfoort bij monde van Dhr. E.W.M. van der Tol van de Sector Dienstverlening en Algemene Zaken beroept zich op een raadsbesluit van 1 november 2002 nr. DAZ/ED nr. 835567 waarin wordt gesteld dat de Gemeente Amersfoort een directe belasting oplegt onder de naam "afvalstoffenheffing". Van wie wordt de belasting geheven? Van degenen die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel, ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 van de Wet Milieubeheer een verplichting tot inzamelen van huishoudelijk afval geldt.

De Gemeente Amersfoort doet voorkomen alsof de taak van het inzamelen haar is opgedragen en dat het allemaal een z.g. "dwingend recht" is. De Gemeente Amersfoort citeert ook nog eens verkeerde artikelen. Dat wil zeggen, zij verwijst naar artikelnummers en citeert de inhoud van andere artikelen van de Wet Milieubeheer.

De basis van het inzamelen is artikel 10.10 van de Wet Milieu Beheer. De Gemeente Amersfoort stelt een verordening vast. De verordening bevat in ieder geval regels voor het overdragen of het ter inzameling aanbieden van deze afvalstoffen aan een daarbij aangewezen inzameldienst.

Belangrijk is dat de mededingingswet daarbij niet wordt overtreden. En dat wordt zij wel. Zie ondermeer artikel 90 van de Europese wetgeving

Art. 90.

Overheidsondernemingen vallen onder de bepalingen

1. De Lid-Staten nemen of handhaven met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel welke in strijd is met de regels van dit Verdrag, met name die bedoeld in de artikelen 7 en 85 tot en met 94.

2. De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de regels van dit Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

3. De Commissie waakt voor de toepassing van dit artikel en richt, voor zover nodig, passende richtlijnen of beschikkingen tot de Lid-Staten.

 

 

 

 

Andere aanbieders van inzamelen worden systematisch geweerd op grond van de verordening van de Gemeente Amersfoort. Aanbieders die bovendien voor dezelfde activiteiten een veel gunstiger prijs / prestatie zouden kunnen aanbieden.

Daarenboven creëert de Gemeente Amersfoort direct al rechtsongelijkheid door de heffing niet op te leggen aan de gebruikers / rechtspersonen van percelen in een pand die commerciële of niet commerciële activiteiten ontplooien. Deze rechtspersonen hebben namelijk wel een vrije keuze van inzamelaar.

Gemeenten zijn overigens niet verplicht te heffen.

Maar wat veel essentiëler is, de Gemeente Amersfoort heeft ook geen openbare inschrijving gehouden voor het inzamelen. Iedere inzamelaar ( en die aan de door de EU ingestelde wetgeving voldoet ) in de EU is gerechtigd zijn/haar diensten aan te bieden in de gehele Unie. Uiteraard kan de BPA zich voorstellen dat er krachten binnen gemeenten zijn die er alle belang bij hebben de monopoliepositie van één inzamelaar te handhaven ! Namelijk die inzamelaar/ vennootschap waarvan zijzelf ( groot ) aandeelhouder is, in het geval van Amersfoort: de ROVA. Echter, daarmee wordt impliciet zeer waarschijnlijk tekort gedaan aan het belang van de eigen burgers, die immers teveel betalen voor een openbare dienst!

Daarenboven wordt ook nog eens artikel 229 b van de Gemeentewet overtreden, waarin expliciet wordt gesteld dat "Baten de lasten niet mogen overtreffen".

De intentie van artikel 229 van de Gemeentewet is dat de Gemeente slechts rechten mag heffen, anders dan onroerend zaakbelasting, voor openbare diensten of werken die bij de Gemeente in beheer of onderhoud zijn. Dat is hier niet het geval. Het werk wordt uitgevoerd door een vennootschap, die formeel geen onderdeel vormt van de gemeente Amersfoort. De Gemeente Amersfoort gaat de kosten hiervan één jaar vooruit innen en overdragen aan de vennootschap. Hoeveel wordt overgedragen is ook niet bekend. Hoe de feitelijke kostprijs in elkaar steekt is ook niet bekend. De Burger in Amersfoort gaat dus op 1 januari van ieder jaar, of wanneer de termijn aanvangt, betalen voor iets dat nog niet geleverd is!

Elders in Europa is dat volstrekt anders geregeld. Daar mag geen enkele beperking van aanbieders worden opgelegd. Vaak heeft men in iedere gemeente een keuze van drie of meer inzamelaars.

Het ophalen elders is vaak een fractie van de prijs die men hier in de gemeente Amersfoort betaalt.

 

 

De BPA heeft op basis van het voorgaande aan u de volgende vragen:

 

  1. Is het college met ons van mening dat het huidige contract met de ROVA niet Europees is aanbesteed, maar dat wel had moeten worden ? Zo ja, waarom heeft die aanbesteding niet plaatsgevonden conform Europese regels? Zo nee, welke redenen liggen daaraan ten grondslag ?
  2. Nu de rechtsgeldigheid van het contract met de ROVA in twijfel mag worden getrokken, wanneer gaat de gemeente Amersfoort alsnog tot openbare aanbesteding over ?
  3. Is B&W zich bewust van het feit dat ook bij andere ‘op afstand gezette activiteiten’ hetzelfde beginsel van toepassing is, bijvoorbeeld de SRO ?
  4. Wanneer denkt B&W in deze gevallen alsnog tot openbare aanbesteding te komen ?
  5. Ziet B&W aanleiding om in het kader van bovenstaande informatie een heroverweging aan te gaan m.b.t. één of meerdere activiteiten die eerder op afstand zijn geplaatst, zodanig dat deze weer onder feitelijk beheer van de gemeente gaan vallen?
  6. Op welke wijze denkt B&W de Burgers van Amersfoort te compenseren voor het niet voldoen aan het criterium van artikel 229b.1 van de Gemeentewet ?

 

 

Het mag duidelijk zijn dat een zeer spoedige beantwoording in deze in het belang is van elke Burger in Amersfoort.

In afwachting van uw spoedige schriftelijke beantwoording,

 

Namens de Burger Partij Amersfoort ( BPA ),

Kees Kraanen

Hans van Wegen

 namens Amersfoort.cc.

Gerard van Vliet

__________________________________________________________________________________

ANTWOORD van burgemeester en wethouders (verzonden d.d. 22 juni 2004).

__________________________________________________________________________________

  1. Bij de totstandkoming van het contract met ROVA in 1996 is juridisch advies ingewonnen, waarna geconcludeerd werd dat het contract met ROVA niet Europees aanbesteed behoefde te worden. Deze stelling is nogmaals bevestigd in het diepte-onderzoek ROVA dat in 2001 door de toenmalige bedrijfsvoeringscommissie en de toenmalige commissie SWM is behandeld. De juristen van Houthoff Buruma concluderen op pagina 17 van hun advies dat : "Onder de richtlijn Diensten 71/305 behoeft de gemeente in de huidige situatie zowel haar inzamelings- als verwerkingstaken niet aan te besteden, om de NV ROVA Gemeenten en de AVU, zijnde publieke instellingen, zelf aanbestedende diensten zijn." Houthoff Buruma tekent daarbij wel aan dat daar verandering in kan komen indien de zeggenschapsstructuur binnen ROVA fundamenteel verandert, bijvoorbeeld wanneer ROVA overwegend in private handen zou komen. Dit laatste zal echter niet aan de orde zijn aangezien op diverse manieren (statuten, aandeelhoudersovereenkomst) geregeld is dat ROVA een organisatie van en voor gemeenten moet blijven.
    Daarnaast hoeft er geen sprake te zijn van Europese aanbesteding indien de opdracht moet worden gegund op basis van een alleenrecht dat aan de instantie aan wie de opdracht wordt gegund is toegekend om de desbetreffende diensten te verrichten ten behoeve van de aanbestedende dienst die de opdracht verleent. De dienstverlener moet dus de enige zijn die een dienst binnen een bepaalde geografische zone mag uitvoeren. Dit alleenrecht moet uitdrukkelijk en op doorzichtige wijze zijn toegekend op basis van openbaar gemaakte wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen. Hierbij moet in het geval van een gemeente worden gedacht aan gemeentelijke verordeningen en raadsbesluiten waarin het exclusieve recht om de dienst te verlenen uitdrukkelijk toegekend wordt. De ratio hierachter is dat in een dergelijk geval de dienstverlening niet plaatsvindt op basis van een overheidsopdracht maar op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, waardoor de Richtlijn niet van toepassing is. Bij ROVA is hiervan sprake, omdat ROVA op basis van de afvalstoffenverordening deze positie exclusief krijgt toebedeeld.
  2. Niet van toepassing, zie antwoord op vraag 1.
  3. Europese aanbesteding van contracten is een onderwerp dat serieus onze aandacht heeft, hetgeen ook moge blijken uit de beantwoording op vraag 1. Bij de contractverlengingen met de verzelfstandigde instellingen, cq. publiek-private samenwerkingsvormen zal dan ook uitgebreid worden stilgestaan bij de aanbestedingstechnische aspecten.
  4. Zie antwoord op vraag 3.
  5. Zowel in de werkgroep begroting en verantwoording, als in de commissie BES zijn terzake duidelijke vervolgafspraken gemaakt.
  6. De afvalstoffenheffing wordt geheven op basis van de Wet milieubeheer artikel 15.33, in combinatie met de artikelen 10.21 en 10.22 van diezelfde wet. Niet wordt geheven op basis van Gemeentewet artikel 229b lid 1. De afvalstoffenheffing is namelijk geen recht maar een bestemmingsbelasting, waarbij de kostendekkingsgraad in acht genomen dient te worden. Artikel 229b lid 1 van de Gemeentewet is dus niet van toepassing.
    De gemeente heeft de plicht op percelen waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan het afval in te zamelen. De kosten die daarmee verband houden mogen worden doorberekend aan diegene die de huishoudelijke afvalstoffen veroorzaakt. De door te berekenen kosten zijn zichtbaar gemaakt in de bedrijfsbegroting en worden, vertaald naar een tarief, jaarlijks meegezonden met de belastingvoorstellen.
    De aanslag afvalstoffenheffing is in 2004 opgelegd met dagtekening 29 april. De Amersfoortse burger mag, bij automatische incasso, de belasting betalen in 8 maandelijkse termijnen. Weliswaar wordt een deel van de aanslag opgelegd voordat de dienst wordt verleend (de normale gang van zaken bij gemeentebelastingen), echter de betaling van de belasting vindt plaats ten tijde van het genot hebben van de dienst. Mocht een belanghebbende gedurende het tijdvak waarvoor de aanslag geldt niet meer belastingplichtig blijken (als gevolg van verhuizing buiten Amersfoort) wordt automatisch ontheffing verleend.